Atelier Re-Né, Windmolenveldstraat 40
23 mei tot 30 juni
Vrijdag / zaterdag / zondag van 14u tot 18u
Het zingen van de tijd
Over Chorus van Koenraad Tinel
Koenraad Tinel was vijf toen hij met een stapel boeken onder zijn achterwerk, twee muntjes op de ruggen van zijn handen en Betty Galinsky aan zijn zijde toonladders oefende aan zijn piano. Niet veel later zou zijn dierbare lerares van Pools-joodse origine uit zijn leven verdwijnen en zou de lege plek die ze liet door een man in uniform, met een hakenkruis rond zijn arm, worden bezet. In het geheugen van de jongen zouden de toonladders al snel het gezelschap krijgen van de groteske geluiden van een allesverwoestende oorlog – een laatste reutel, een angstig ingehouden adem, een kreet, een bom – en de kleine stukken geluk die hij daaruit wist te stelen – knerpende sneeuw, burlende herten, een ballade.
Dat onontkoombare menselijke refrein, die muziek voor de overtocht die het leven is, galmt in Chorus. In vloeibare tekeningen en geslagen en gezalfde sculpturen van een verschrikkelijke schoonheid verbeeldt de intussen 90-jarige jongen dat zingen van de tijd. Als je goed luistert, hoor je ze deinen en dreunen, prevelen en roepen, huilen en fluisteren, schreeuwen en stokken.
In Triptiek, vive la Guerre ligt een man geveld, rouwt een vrouw en geeft een dirigent met zijn baton genadeloos de maat aan voor het malen van de tijd. Voor de machinerie van de meest succesvolle, meest destructieve soort op aarde, die hongert en blijft hongeren naar meer vlees. Dat valt zodra een bloem tot bloei komt. Het is niet moeilijk om in die schrale weide van geplukte bloemen Gaza, Soedan of Oekraïne te herkennen.
In een ander sculpturaal drieluik, Jeux d’enfant, schept Koenraad Tinel dan weer een ode aan het spelende kind. Een eeuwige bron van vreugde voor de kunstenaar, die tegelijk, vanuit zijn eigen geschonden kinderziel, steevast ook donkerte in zich draagt. “Ik zie altijd van alles óók de pijnlijke kant: de weerloosheid van schoonheid, de ongelofelijke kwetsbaarheid van wat onschuldig is,” vertelt hij, op zijn hoede voor het zwaaien van de baton.
Omgekeerd betekent het dat er ook in troosteloosheid bloemen bloeien en kinderen spelen. We zien in zijn tekeningen een kleurrijke atleet, een uitje naar zee, een dansend kind. Een bus glijdt door het heuvelachtige landschap van het Pajottenland, de grond waaraan de persoonlijke mythologie van de kunstenaar ontspringt. Een man zit aan een hoek van een verder lege tafel, een wit vlak voor de kijker om zijn verbeelding in neer te leggen. In het holle gelaat van Koenraad Tinels sculptuur Monument– een insect? een buitenaards wezen? een nomade? – lonkt diezelfde leegte.
Er is de bosgeest – een varken met een dode boom als romp –, een zwaan met op de rug een hutje, en er zijn de reizigers. Altijd weer die reizigers. Er is de vlucht, de harteloze ontvangst van wie noodgedwongen zijn thuis achterlaat. Er zijn de moeder en haar kind, die de overtocht nooit zullen voltooien. Er is de sculptuur van de Asielzoekers, waarin boot en graf elkaar echoën. Onze hoogmoed wordt verbeeld in de tekeningenreeks I Am King.
Heel die menselijke wartaal en machinerie ligt open en bloot in het werk van Koenraad Tinel. De onafschudbare condition humaine krijgt vorm in een beeldtaal die de gruwel recht in de ogen heeft gestaard, en ondanks de onontkoombaarheid ervan blijft proberen hem te bezweren. Tot bloedens toe. Als een Grieks koor dat van geen wijken weet, zingt Koenraad Tinel. Hij zingt de wereld bloot. Met dezelfde verweerde knoken die 85 jaar geleden toonladders beklommen. En die vandaag muziek maken voor onze overtocht tussen wat hier binnen handbereik ligt en daar achter de voortdurend wijkende einder duikt. Voor de verschrikkelijke schoonheid. Voor wat o zo kwetsbaar is, en net daarom onverwoestbaar.
Kurt Snoekx 2024